Transcription
Amsterdam, 29 februari 2000
De Aarde draait in 365 dagen + een kwart dag rond de zon. Daar wij het kalender jaar op 365 dagen stellen, moeten we eens in de vier jaar er vier maal 1/4 dag bij tellen om de seizoenen over langere tijd synchroon te laten lopen.
Bij de Romeinen was februari de laatste maand van het jaar en het ligt voor de hand dat je de schrikkeldag bij het jaareinde telt. September, Oktober, November en December zijn de namen van de maanden die naar de Latijnse cijfers zeven, acht, negen en tien refereren, geteld vanaf één maart.
Als vandaag, op deze schrikkeldag, de computers niet van slag raken, dan hebben we het 'millennium' probleem achter de rug en kunnen we onze aandacht richten op andere aspecten van het leven, die niet onze welvaart bedreigen.
n.a.v. Het verhaal van Mees over clubvorming in het USC in het jaar 1902, zal ik proberen mijn verhaal van het ontstaan van van de jaarclub 'Patagiatus' in 1962 er naast te zetten.
Nu dan, Mijn kinderdroom was om stuurman/kapitein op de grote-vaart te worden. Om die droom in vervulling te doen gaan, koos ik de H.B.S. B richting van de middelbare school. Op school bleken mijn ogen al dermate achteruit te gaan, dat men mij toen al liet weten dat ik afgekeurd zou worden voor de zeevaartschool. Een ander toekomst perspectief bezat ik niet. Dan maar eerst in militaire dienst. Eigenlijk ben ik geen 'bèta' gericht man en besloot om de notariële studie in Leiden aan te vangen, omdat die openstond voor de niet klassiek geschoolden. Met de steun van de Leidse studenten decaan Christiaan van Nispen, heb ik in de militaire dienst drie rekesten geschreven met he verzoek om de militaire dienst vervroegd te verlaten en alle driezijn deze afgewezen. In mijn diensttijd werd de Berlijnse muur gebouwd en de regering besloot tot een verhoogde paraatheid van he leger en alle dienstplichtigen moesten twee maanden langer dienen. En nu wilde Dirkzwager eerder de dienst uit, nu juist besloten was dat men langer moest dienen. Ironisch is het toch wel dat ik de laatste twee maanden van mijn diensttijd boven de sterkte werd geplaatst: Het Nederlandse leger plus één. Die één was ik, ADD.
Mijn functie in het leger was : Baakhouder/meetlint bediende bij de Artillerie Meet Afdeling (de AMA). Ik droeg verantwoordelijkheid in 's-lands wapenrok voor zes rood-witte baken en één meetlint van 50 meter. Daarenboven waren mij nog een twintigtal ijzeren pennen toevertrouwd, bijeen gehouden aan een grote ring, om tijdens het meten van een afstand in de grond te prikken. Het baken moest ik vasthouden als er met een theodoliet gemeten moest worden door een nog slimmere collega soldaat dan ik.
Toen er een modernisering werd ingevoerd in het leger door afstanden met radar te meten en het gedegen meten met een meetlint daar voor moest wijken, achten de de kolonels en generaals het niet de moeite waard om mij vertrouwd te maken met dit onderdeel van moderne oorlogvoering. Ik zou toch over twee maanden afzwaaien. Enfin dit terzijde.
Ik heb aan het einde van mijn diensttijd een oriëntatie dag in Leiden geregeld. Met H.B.S. B kon ik mij slechts voor de notariële richting van de Rechtenfaculteit inschrijven. Ik had met oude klasgenoot Sjoerd Gosses, student te Leiden, afgesproken dat hij mij zou introduceren bij één van zijn vriendjes, die notarieel recht studeerde om met hem van gedachten te wisselen. Hij raadde mij ten sterkste af om met mijn vooropleiding in Leiden aan te komen. In Leiden werden 'H.B.S.-ers' door de faculteit ontmoedigd om daar de studie aan te vangen. De Rechten faculteit in Utrecht zou veel inschikkelijker zijn om 'H.B.S.-ers' toe te laten. En zo is die middag de keuze van mijn Alma Mater bepaald.
In de maand juli van het jaar 1962 vond ik in één dag een kamer van 3-bij 4 meter boven de bakkerswinkel in de Adriaan van Ostadelaan en eind Augustus zou mijn Utrechtse leven aanvangen.
Lou Kakebeeke was een huisvriend van mijn ouders. Voor de goede orde zij opgemerkt, dat ik hem aansprak als Mijnheer Kakebeeke. Hij was het Hoofd van de BB (Bescherming Bevolking) in Zeeland. Wanneer zijn verantwoordelijkheid hem noopte een werkbezoek af te leggen aan een gemeente op Zuid Beveland, dan kwam hij steevast langs huize Dirkzwager in 'sHHK. Een paar keer heb ik hem ontvangen in de afwezigheid van mijn ouders. We dronken dan een kop koffie of thee al naar gelang het tijdstip van de dag. Toen hij vernam dat ik in Utrecht zou gaan aankomen, zei hij dat hij voor mij een goede patroon zou vinden. Een goed patroon zou belangrijk zijn, te meer zo als je in een turbulente groentijd terechtkomt en alles is er wild en vreemd voor je. Lou had allang bedacht om Jan Jacob Sandberg te vragen. Hij was ook een goede kennis van zijn moeder mevrouw Sandberg in het Middelburgse.
Lou Kakebeeke, neef van de Casembroot en lid van het studentengezelschap "Tres", als wel honorair senator van het USC, vertelde mij over de groentijd en gaf mij als advies, dat ik geen lid zou moeten worden van de eerste jaarclub, de zgn. lotsclub. Aangezien ik het verhaal van Mees gelezen heb, weet ik dat je lots als 'Lodz' schrijft.
Ik besefte de strekking van het advies, dat ik van Lou Kakebeeke kreeg, pas achteraf mijn groentijd. Ik had geen enkele referentie tot de inhoud van dat advies.Het moet het ene oor ingegaan zijn en te gelijkertijd het andere oor er weer uit gegaan zijn.
Ik kende Jan JacobSandberg niet. Alvorens ik hem ooit gezien had, schreef hij mij een briefje: "Eerste goede raad van je patroon: Je gaat naar het NCSV novieten-kamp in de Waskolk op de Veluwe." Ik liet hem weten dat ik dat niet zou doen, waarop ik als reactie kreeg : "GVD, je gaat er wel naar toe, want daar leer je alvast een aantal mensen kennen, waar je straks de groentijd mee ingaat." Ik vond dat NCSV-kamp, midden in de bossen gezamenlijk in tenten slapen, vreselijk en je had ook nog corvée (Obligation ou travail pénible et inévitable). De horloges moesten een uur teruggezet worden, want dat was kamptijd. Ik had in mijn militaire diensttijd genoeg met een mede soldaat in een "pup" tentje gelegen op de Lünerburger heide. Ik ervoer in die tijd ook een ontluikende liefde voor de Middelburgse Tineke Hoegen, tweede jaars UVSV, die in Utrecht Leontien heette. Ik was van haar afgesneden omdat er geen telefoonverbinding was midden in de bossen. En er stond niet eens een tafel met een stoel om aan te zitten schrijven.
Op de ochtend van de derde dag waarop de seksuele voorlichting stond gepland, verschenen er, tot mijn verbazing en tot verbazing van de kampleiding, twee glimmend taxi's midden in midden in het kamp, dus ook midden in het bos. Wie die taxi's besteld hebben, weet ik niet. Wat ik wel wist, dat ik in 'no time' mijn bullen bij elkaar pakte en in één van die taxi.s dook, die ons naar het station brachten. In die taxi's zaten o.a. Rogier van Nieuwenhuizen, Peter Dortmond en Henk Heyster. In de trein besloten we in de groentijd bij elkaar te blijven. Peter Dortmond had een kamer dicht bij de kroeg op de Kromme Nieuwe Gracht. Aan het einde van iedere nieuwe dag kwamen we op zijn kamer bij elkaar om onze wederwaardigheden van de dag uit te wisselen. De woorden van Lou Kakebeeke hebben niet bewust aan de besluitvorming van de jaarclub bij gedragen. De vier uit het 'Waskol' kamp vormde de nucleus van de Jaarclub Patagiatus.
Henk Heyster stak een mes tussen de bladzijden van een Grieks-Nederlands woordenboek, dat op de kamer van Peter Dortmond lag. Vervolgens wees hij, met dichte ogen, met zijn wijsvinger een plek op de bladzijde aan, waar gedrukt stond: Patagiatus, hetgeen betekende: Van een stootrand voor zien.
ADD fecit